De families Stüve en Greve op de Oostendorper watermolen
molenaars op de Oostendorper watermolen
Tot omstreeks 1400 liep er door het dorp Haaksbergen de ‘Oude Beek’. Het is zeer waarschijnlijk dat er in de middeleeuwse dorpskern ook een watermolen heeft gestaan. In de vijftiende eeuw werd de beek verlegd naar Langelo en werd een nieuwe watermolen gebouwd tussen de huidige Lankheter- en Veddersbrug. Tijdens de Gelderse Oorlogen (1482-1528) raakte deze molen zwaar beschadigd, waarna de molen omstreeks 1548 op een kilometer stroomopwaarts werd herbouwd. Dit is de huidige locatie van de Oostendorper watermolen. Opnieuw werd de watermolen verwoest door oorlogsgeweld, ditmaal tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). In 1634 werd de Oostendorper watermolen opnieuw opgebouwd en sindsdien is het gebouw een van de mooiste visitekaartjes van Haaksbergen.
Stüve op de Oostendorper watermolen
De Oostendorper watermolen, vernoemd naar de zestiende eeuwse molenaar Johan ten Oostendorp, werd in 1830 volledig eigendom van de molenaar Jan Hendrik Stüve (1770-1851). Hij was afkomstig uit een molenaarsfamilie uit het dorpje Venne, nabij Osnabrück. Stüve was een van de mede-oprichters van de particuliere begraafplaats in 1830. Uit zijn huwelijk met Euphemia Maria Lebbink werden zes kinderen geboren. De zonen werden opgevoed in de leer van hun vader (Luthers) en de dochters in de leer van hun moeder (Rooms-Katholiek), omdat het huwelijk interkerkelijk was. Alleen de oudste dochter, Maria Juliana, bekeerde zich op jonge leeftijd zelfstandig tot het Evangelisch-Lutherse geloof.
In november 1834 overleden twee kinderen daags na elkaar, namelijk de 21-jarige Catharina Margaretha Stüve en haar 20-jarige broer Herman Lodewijk. De doodsoorzaak is vooralsnog onbekend. Mogelijk was er sprake van een besmettelijke ziekte. Ze werden begraven in de eerste rij aan de rechterkant op de particuliere begraafplaats en hun grafstenen hebben de tand des tijds gelukkig doorstaan; u vindt deze oude zerken in de hoek van de eerste rij aan de rechterkant. Hoewel men tegenwoordig in die rij open plekken ziet, blijkt uit de administratie dat de gehele rij aan het begin van de twintigste eeuw ‘vol’ lag. Vermoedelijk liggen onder het gras en de boom ook de molenaar Jan Hendrik Stüve (1770-1851), zijn echtgenote Euphemia Lebbink (1774-1849), dochter Maria Juliana Greve-Stüve (1806-1889) en schoonzoon Jan Willem Greve (1798-1873). Het is zeker dat de toenmalige gedenktekens in de loop der jaren zijn verdwenen.

De familie Greve uit Enschede
In 1847 droeg Jan Hendrik Stüve de Oostendorper watermolen over aan zijn dochter Maria Juliana Stüve (1806-1889) en schoonzoon Jan Willem Greve (1798-1873). Greve was een telg uit een deftige Enschedese familie. Zijn vader was richter van het landgericht Enschede en laatstelijk notaris en burgemeester van Lonneker. Er bestonden nauwe familiebanden met de Van Heeks; zo was de moeder van Jan Willem Greve een volle nicht van Hendrik Jan van Heek (1759-1809), de grondlegger van het textielimperium aldaar. Jan Willem Greve hoopte aanvankelijk ook geld te verdienen in de textiel; hij was fabrikeur op de Grevenbleek en runde daarnaast een jeneverstokerij. In 1847 verkocht hij de blekerij aan de familie Van Heek die daarop aan het eind van de negentiende eeuw een grote fabriek bouwde: Rigtersbleek. Daartegenover stond een door Van Heek verstrekte hypotheek waardoor Greve de Oostendorper watermolen van zijn schoonvader Stüve kon overnemen.i
Jan Willem Greve werd in Haaksbergen met open armen ontvangen. In 1849 werd hij lid van de gezelligheidsvereniging Concordia, waarin voornamelijk protestantse notabelen van Haaksbergen deelnamen. Later groeide de vereniging uit tot de rederijkerskamer De Vijfhoek. Veel leden liggen begraven op de particuliere begraafplaats, zoals de families Jordaan, Smits en Greve. Ook de drie zonen van het echtpaar Greve-Stüve waren actief binnen die verenigingen, evenals een zekere Heinrich Wilhelm Kölling (1824-1901).
Kölling was in de jaren ’50 van de 19e eeuw werkzaam bij de Oostendorper watermolen en liet zijn oog vallen op de oudste dochter van zijn baas, Johanna Willemina Greve (1833-1917). Na het overnemen van de Mallemse molen in Eibergen, trouwden ze in 1860. De overige kinderen van molenaar Jan Willem Greve zag hij niet in het huwelijksbootje stappen. Hij stierf op 75-jarige leeftijd in 1873 en werd als molenaar opgevolgd door zijn oudste zoon Willem Ph.C. Greve (1837-1921).
Willem Philip Carel Greve (1837-1921) en het verenigingsleven
Met een vaste betrekking op zak kon de 35-jarige Willem zich met een gerust hart begeven op de huwelijksmarkt. Omstreeks 1873 vond de ‘huwelijksmarkt’ voor de familie Greve plaats ten huize van de Haaksbergse koopman Hendrik Jan Smits. Willem had zijn oog laten vallen op de inwonende nicht Wilhelmina Aleida Horsting (1845-1927), terwijl zijn zuster M.E.A.F. ‘Netje’ Greve (1839-1906) gecharmeerd was van de zoon des huizes, Jan G. Smits (1843-1915).ii Deze liefdes werden op dezelfde dag beklonken, namelijk op woensdag 8 april 1874.
Een dag na dit dubbelhuwelijk was er op donderdagavond 9 april 1874 opnieuw feest in Haaksbergen. De Vijfhoek sloot het rederijkers-seizoen af met twee opvoeringen, namelijk het blijspel ‘Het Oranjefeest te Bondorp’ en het kluchtspel ‘Het speekuur van de dokter’.iii De beide bruidegoms en twee van hun getuigen (Hendrik Jordaan en Jan Willem Smits), die allen lid waren van de rederijkerskamer, hoefden gelukkig niet zelf op te treden en konden daardoor rustig bijkomen van het voorafgaande huwelijksfeest. Tijdens deze rederijkersavonden waren de dames vaak aanwezig als toeschouwer en het is bekend dat er regelmatig vonken zijn overgeslagen, wat de rederijkerskamer eigenlijk ook tot een verkapte huwelijksmarkt maakte. Het was niet alleen een ontmoetingsplek voor bekende gezichten uit Haaksbergen, maar ook jonge, huwbare ambtenaren (van buiten) werden na ballotage als lid toegelaten. Meerdere Greve’s vonden hun huwelijkspartners binnen dit netwerk.1 Een ander festiviteit waar men toute Haaksbergen aantrof, was het jaarlijkse Schuttersfeest. In 1887 viel de 50-jarige Willem Greve tijdens een van de schietwedstrijden in de prijzen.iv
Willem maakte zich verder verdienstelijk als president van de Twentsche Landbouwvereeniging in Haaksbergen en als commissaris van de Coöperatieve Roomboterfabriek. In die besturen werkte hij nauw samen met Willem H. Jordaan (1828-1902), F.J. ‘Frits’ Jordaan (1837-1905) en J.H. ‘Herman’ Wisselink (1847-1904), die ook op de particuliere begraafplaats begraven liggen. De Landbouwvereeniging had als doel het bevorderen van de landbouw door middel van onder andere landbouwtentoonstellingen en voordrachten. Uit dezelfde gelederen ontstond in 1894 de Coöperatieve Roomboterfabriek.v
De Oostendorper watermolen in de twintigste eeuw

Ook de families Stüve en Greve waren op de Oostendorper watermolen actief op het gebied van de landbouw en veeteelt. In november 1914 brak er onder het vee van Willem Greve de gevreesde mond- en klauwziekte uitvi, en vier jaar later trok de geboorte van een kalf met vijf poten veel bekijks!vii De familie Greve was inmiddels wel wat publiek gewend, want de Oostendorper watermolen was de eerste en voornaamste toeristische trekpleister van Haaksbergen. Al in de jaren ’10 van de 20e eeuw werden op initiatief van de Nederlandsche Toeristenbond ANWB de eerste tenten bij de watermolen opgeslagen. De familie Greve sprong daar slim en ondernemend op in en stichtte een ’theetuin’ en café, waar ook werd gezwommen, geroeid en pootje gebaad. Tegenwoordig is er nog steeds een horeca-gelegenheid gevestigd, genaamd “De Watermölle”.
In de negentiende eeuw waren de olie- en korenmolen nog volop in gebruik. De oude Willem Greve had zelf nog meegemaakt dat er vanaf de watermolen volbeladen scheepjes naar Deventer vertrokken. “Vroeger was ’t een drukbeklante oliemolen. Olie van zoo’n watermolen gold als de beste, de lekkerste olie, gelijk ook de bakkers beweren dat meel van de watermolens het meest gezochte meel was”, aldus een journalist in het Overijsselsch Dagblad van 16 november 1921. Inmiddels was de oliemolen echter al vele jaren buiten gebruik en was het zelfs zwaar in verval geraakt, hoewel de inrichting nog deels aanwezig was.
Op initiatief van J.G.H. ‘Gerhard’ Jordaan (1888-1951) en J.J. ‘Ko’ van Deinse (1867-1947), respectievelijk bestuurslid en voorzitter der Oudheidkamer Twenthe, werd in 1928 geld ingezameld voor de restauratie van de oliemolen. Er werd echter wel bedongen dat de oliemolen voortaan zou worden opengesteld voor publiek. In 1931 vond de feestelijke opening plaats. Helaas werd een deel van het complex in de nacht van 8 op 9 februari 1946 door hoog water weggeslagen en verdween in de kolk. Opnieuw werd de watermolen gerestaureerd. Sinds 1950 is de watermolen weer in oude glorie hersteld en is het een van de parels van Haaksbergen geworden. Op de particuliere begraafplaats rusten de laatste molenaars van de Oostendorper watermolen.
De Haaksbergse domineeszoon Herman Berghege (1864-1937) schreef aan het begin van de twintigste eeuw het onderstaande gedicht over de Oostendorper watermolen.
“De Watermölle biej Hoksebarge”
Nog heurt mien oor dat stöarig zoezen,
Nog zut mien ooge ’t draeiend rad,
Wóar ’t wit van schoem kwaamp oaver broezen
Het röstloos water, ’t frische nat.
In ’t dreuge welzand ston alleene
Nen weependoorn (= wilde roos), in vollen bleui
Dóar zat ik gèèrn, met bloote beene,
As kind, in ’t heete zunn’ gegleui.
Het wodden miej zoo vrömd te meude
As ik door noa dee mölle keek,
Ik dach dat hef joa niks van neude!
Wat maakt miej ait dee mölle week?
’t Was of dee greun gel grieze steene
Van lang vergoanen tied wat zèèn.
Was ’t bliedschop mangs? Was ’t will’ alleene?
Of troanen woar z ‘an denken dèèn?
En as ik dan weer ’t water heurden
Dat brullend deur de schutte sprong
En zich in doezend fladden scheurden
Dan kreeg ik schrik. Maer dan weer drong
’t Zich zachjes (net of as ’t wol vriejen
Met al de bleumkes langs den wal),
Ten kanten op met röstig vliejen.
‘k Vertrouw oe, dacht ik, nummedal.
En doezend half ‘ezeene dinge,
Vertelsels half neet oetverteld,
Het eene noa het ander ginge, …
Een roadsel bleef miej ait de welt.
(auteur: Derk Jordaan HJNzn, 2023)
1Jan Willem Greve (1883-1964) huwde met ‘de rederijkersdochter’ Egberta Hendrika Leppink, Hendrika Alida Maria Greve (1875-) huwde met ‘rederijker’ Martinus van Tongeren en kort na het huwelijk van Gerharda Hendrika Greve (1880-) met zwager Hendrik van Tongeren werd hij ook toegelaten als lid van de rederijkskamer. Het meest actief was overigens de ongehuwde Herman Lodewijk Anne Greve (geb. 1844) die regelmatig een gedicht voordroeg. Aan die activiteiten kwam in 1869, wegens zijn verhuizing naar Amerika, abrupt een einde.
iArchief Twentse Textielfamilies
iiHistorische Kring Haaksbergen, bevolkingsregister Haaksbergen, wijk A, 1860-1869, blad 67
iiiHistorische Kring Haaksbergen, notulenboek rederijkerskamer De Vijfhoek
ivTubantia, 27 augustus 1887
vTubantia, 21 februari 1894
viTubantia, 24 november 1914
viiTubantia, 13 november 1918
